Pagina's

vrijdag 25 maart 2016

De hete adem van de ongeduldige meute




Goed, wij dus naar Jheronimus Bosch, in het Noordbrabants Museum. Met het hele gezin, want de schilderijen van Bosch, boordevol uit duistere games weggelopen griezels en hellemonsters met hun obscure bloeddorstige bezigheden en onfrisse aberraties, leken ons wel geschikt om onze puberzonen weer eens iets langer een klein beetje te interesseren voor zoiets not cools als kunst. Een mooie aanleiding om ze langs de neus weg meteen iets meer te vertellen over middeleeuwse kunst en symboliek, en ze bovendien te wijzen op de verfijnde techniek en de gedetailleerde precisie van deze schilder. Hoe die de Middeleeuwen in zijn eentje ver vooruit was. Wat een vrijgevochten kunstenaar dit evengoed was, al was het een stoffige Middeleeuwer. Ik verheugde me erop dit samen met hen te ontdekken.
Dat zat er niet in helaas.
Twee puberzonen meelokken naar een museum, met het vooruitzicht van een dagje uit in Den Bosch, dat lukt nog, ze zijn van goede wil, net als hun vader. Maar ze gaan dan echt niet ook nog eens uitgebreid geduldig met papa in de rij staan om in de búúrt van één van die schilderijen te komen. En dat dan dus twintig keer of zo. Niet chill. Met een joviaal we zien je zo fladderen ze in hun eigen tempo uit beeld, de zalen door. Bezien de drukste schilderijen vanachter de mensenhaag die ervoor staat, slaan zo hier en daar misschien eens iets over en hebben waarschijnlijk het meeste oog voor de bewegende beelden op de talrijke tv schermen.
Mijn vrouw ziet in dezen evenmin heil in een poging bij elkaar te blijven en kiest ook haar eigen gang.
Ikzelf krijg als laatste door dat het inderdaad geen kwestie is van in de rij blijven staan tot je bij een schilderij bent. Er is namelijk geen rij, behalve het brave rijtje mensen zoals ik, die dat nog niet beseffen. Bij wie het maar langzaam wil doordringen dat er slechts één manier is om een glimp op te vangen van de van heinde en verre naar hier verscheepte topstukken. Dat ook hier, in de tempel der beschaving, de wet van de jungle geldt.
Er zit dus maar één ding op.
Zo beleefd als mogelijk vecht ik mij bij ieder topstuk naar voren. Sorry en pardonnend wring ik mijn schouder in iedere opening die ontstaat wanneer iemand anders de compacte samenscholing juist wil verlaten, wat al even moeilijk is. Ik negeer een voortdurend innig lijfcontact, ook op rare plaatsen, met zeer uiteenlopende mensen. Trotseer de merkwaardigste lichaamsgeuren, van bedorven pepermuntjesadem en witte wijn bij de lunch, via okselbeharing en oude dames odeur tot knoflook en zelfs een scheet aan toe, dames en heren. Alles voor de kunst. En wanneer ik eindelijk oog in oog sta met de oude meester, sta ik dapper wang aan wang met iemand anders. Rechts voel ik plotseling het raspend baardhaar van een meneer, links kriebelen de henna lokken van een mevrouw mij de neus. En in mijn nek voel ik de hete adem van de ongeduldige meute.
Wel een Jeroen Bosch waardig tafereel, feitelijk, al dat gedrang. Al die mensen, verzonken in hun koptelefoontjes, met lichtgevende schermpjes in de hand, die elkaar verdringen voor een blik op het meesterwerk, een blik die ze de ander maar nauwelijks gunnen.. het lijkt verdomd veel op een eigentijdse hel. L’enfer, c’est les autres, tenslotte. Bij De Hooiwagen loopt het geschilderd middeleeuws hebberig en afgunstig volk helemaal naadloos over in de culturele elite van de 21e eeuw. Het bewijst eens te meer dat Jheronimus zijn tijd ver vooruit was. Of dat er sinds de Middeleeuwen soms maar weinig veranderd is.
Had dat nou niet anders gekund, vraag ik mij af. Beter, bijvoorbeeld. Een meneer in een lichtblauwe trui en met deftig wit haar vindt ter plekke van wel. Met enige beschaafde stemverheffing doet hij het voorstel dat iedereen twee meter afstand tot het schilderij bewaart, zodat meer mensen het beter kunnen zien. De achterste rijen knikken instemmend en vallen de meneer mompelend bij. De voorste rijen niet. Die staan met hun neus op het glas te genieten. De meneer ziet het verbijsterd aan. ‘U heeft het niet gehoord hè?’, veronderstelt hij dan maar, machteloos sputterend. Hij kan niet begrijpen dat men doof is voor de redelijkheid van zijn idee. Terwijl het natuurlijk geen reëel voorstel is. De schilderijen zijn zo vol en rijk gedetailleerd dat ze er juist om vragen ze van dichtbij te bekijken. Je zou jezelf tekort doen door er op twee meter vanaf te gaan staan. De reden waarschijnlijk dat er geen streep op de vloer staat, of een hekje. Het Noordbrabants Museum wil de bezoeker niet tekort doen. Of dat gelukt is, staat te bezien. Deze bezoeker voelt zich in elk geval een beetje bekocht, en zou met liefde een hogere toegangsprijs betalen voor museumbezoek waarbij het wél mogelijk is het tentoongestelde ook inderdaad te zien.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten