Pagina's

donderdag 22 mei 2025

Chiens sans chaines sans gêne



Op vakantie in Bretagne loop ik langs het Sentier des Douaniers. Het Smokkelaarspad, in het Nederlands, en van de andere kant van de wet bezien. De GR34. Een lange wandelroute die zeer nauwkeurig de grillige kustlijn van Bretagne volgt, langs baaien, inhammen en stranden. Een avontuurlijke wandeling over meestal zeer smalle paadjes, rakelings langs rotswanden en metersdiepe kliffen. Het is een prachtige dag, ik heb een geweldig humeur, het is schitterend weer. En hoewel de GR34 bekend staat als een zeer populaire wandelroute, kom ik nauwelijks medewandelaars tegen, dat is ook niet slecht.
Ik zeg nauwelijks want als ik even door de knieën moet om mijn veters opnieuw te strikken, het is of de duvel er mee speelt, komt een gezelschap met maar liefst drie honden de hoek om. Uiteraard lopen de honden los want al staan er bordjes dat de hond aangelijnd moet zijn, ook in Frankrijk gelden die alleen voor mensen zonder hond, opdat die weten dat het eventueel is toegestaan zich aan loslopende honden te ergeren, mits in lijdzame stilte.
Daar zit ik dus, in geknielde houding, met twee honden die nogal intimiderend in mijn gezicht staan te blaffen. Het zijn van die vervaarlijke vechthonden, ook nog. Waren het wolven geweest, hadden ze nu met Europese wetgeving in de hand als probleemwolf afgeschoten kunnen worden. Maar ja, het waren honden. En die genieten nog steeds de strikt beschermde status van de heiligheid. Kijk maar hoe de eigenaar van de honden vertederd toekijkt hoe zijn schatjes mij lief bedreigen. Er blijkbaar vanuit gaat, zoals veel hondeneigenaren doen, dat ik zijn hondjes ook wel leuk zal vinden.
Maar ik vind het helemaal niet leuk. Geagiteerd spring ik op, met mijn armen in de hoogte, maar weet in het Frans zo gauw niets beters te verzinnen dan een zeer hartgrondig Je n’aime pas les chiens!, wat niet helemaal recht doet aan mijn ware gevoelens maar zulke dingen leerde je vroeger nou eenmaal niet, op de middelbare school. Het levert me ook niets anders op dan een onverminderd vrolijk bonjour van de heer des gezelschaps, al wenden de bijbehorende dames hun blikken eensgezind in kille, stilzwijgende verontwaardiging af.
Heel even loop ik nog in goed Nederlands na te briesen van hou je fucking kuthond vast, maar het is zinloos, het zal nooit veranderen. En de dag is te mooi om hem te laten verknoeien door mensen met honden.

Uit: Terug op het smokkelaarspad, gepubliceerd op De Vrije Wandeling, weblog van een wandelaar.

maandag 19 mei 2025

Naar boven


Goed, wij moesten weer omhoog, de berg op. Op onze Franse fietsen. Het was de eerste dag van onze vakantie in Bretagne, we waren net aangekomen, na een lange, lange rit in de auto, in de schuur van het vakantiehuisje stonden fietsen en we hadden gedacht ons verblijf goed te beginnen met een ritje naar de verderop gelegen baai. Dat liep allemaal maar net goed af. Het waren Franse fietsen, met Franse remmen en het was een Franse helling van tien bochtige procenten naar beneden. Levensgevaarlijk, kortom, voor mensen van onze leeftijd. Maar voordat we dat hadden bedacht, waren we dus al beneden. En nu, nu onze eerste wandeling langs de Bretonse kust erop zat, nu moesten we weer omhoog.
Mijn vrouw besloot meteen al te gaan lopen, fiets aan de hand, maar ik wilde niet onderdoen voor mijn jongste zoon, de wielrenner, de hardloper, de triatleet, en stapte dapper op de fiets. Ik schakelde ratelend en krakend en onhandig slingerend naar wat ik dacht dat de laagste versnelling was, of het hoogste verzet of ik weet eigenlijk niet eens hoe dat dan heet, ging met mijn volle gewicht op de pedalen en daar ging ik. Het was het laatste, minst steile stukje van de afdaling geweest maar na amper honderd meter moest ik al zwaar hijgend afstappen voor een eerste pauze. Niet ver onder mij ploeterde mijn vrouw zich lopend een weg omhoog.
Vanaf een parkeerstrook aan de overkant werd ik onverstaanbaar toegeroepen door een local met een baard. Het zou kunnen dat hij mij aanmoedigde, het zou evengoed kunnen dat hij mij voor gek verklaarde, ik had geen idee, mijn Frans schoot ernstig tekort en ik riep dan maar in het Engels terug dat het downhill easier ging. Wat de local volgens goed Frans gebruik dan weer niet verstond, waarop hij mij schouderophalend waarschijnlijk alsnog voor gek verklaarde.
Verder ging het. Mijn snelheid met stapvoets omschrijven zou overdreven zijn, maar ik gaf niet op, ik moest en zou het halen. Waarom weet ik eigenlijk niet.
Daar kwam ik bij het steilste stuk, zwetend, rood aangelopen, hijgend als een karrepaard. Was het een hoek van vijfenveertig graden? Zou zomaar kunnen. In elk geval, na drie meter stond ik stil. Met al mijn kracht, met heel mijn gewicht duwde ik de fiets omhoog, maar hij stond stil. Ik stond stil. In wankel evenwicht. Ik moest afstappen. Dat ging ook weer onhandig, want zonder mijn tegenwerking wilde de fiets liever terug naar beneden, gehoorzaam aan de wetten der zwaartekracht.
Met een voorsprong van nauwelijks twintig meter op mijn nog altijd verstandig lopende vrouw zat er voor mij niets anders op dan het steilste stuk dan ook maar te lopen, de fiets voor mij uit duwend. Ik zal niet zeggen dat het als een nederlaag voelde, dit was gewoon te gek, maar toen het ook maar iets minder steil werd, het laatste stukje, stapte ik wel meteen weer op. Ja zeg! Fietsend bereikte ik de top. Dat wil zeggen, fietsend in de allerbreedste zin des woords.
Vanuit een tuin langs de weg werd ik opnieuw toegeroepen, deze keer door een local met een fles bier in de hand. Het was opnieuw onverstaanbaar, maar deze keer klonk het toch aanmoedigend, vond ik. Aanmoedigend genoeg om, bij gebrek aan adem voor een gevat antwoord in welke taal dan ook, mijn vuist in een solide overwinningsgebaar in de lucht te steken. Wat mij warempel nog een bescheiden maar dus slechts zeer ten dele verdiend gejuich opleverde.

woensdag 7 mei 2025

Op fietse


Er waren fietsen inbegrepen bij het gehuurde vakantiehuisje in Bretagne. We hadden net meer dan tien uur in de auto gezeten, met Liber-t en Flux Libre over de péage, het was eind van de middag, nog lang niet donker, de zon scheen.. we besloten de vakantie meteen te beginnen met een fietstochtje naar de baai verderop. Als beloning voor de lange reis.
De fietsen stonden in de garage. Het waren er drie. Het waren ouderwetse fietsen, zonder accu’s, maar met dérailleurs, en een mandje aan het stuur. Op één of andere manier kon je zien dat het Franse fietsen waren, maar wat maakte het uit, dat verhoogde alleen maar het vakantiegevoel. Daar gingen we, wat onwennig lawaaierig schakelend de straat uit, de hoek om, een vriendelijk heuveltje op. Geen vuiltje aan de lucht, de banden vol met wind, wie doet ons wat.
Na het vriendelijke heuveltje zette de afdaling in, de bochtige en zeer steile afdaling naar de baai. Daar hadden we naïef genoeg misschien niet helemaal op gerekend maar daar vlogen we al. Mijn eerste uitgelaten, jongensachtige gedachte was: whoooo, dat gaat lekker hard. Onmiddellijk gevolgd door de tweede, meer praktisch ingestelde typisch Hollands ontnuchterende gedachte: dit moeten we straks ook weer omhoog zien te fietsen. Waarna die twee razendsnel werden ingehaald door een peloton van ronduit oude-mannen-gedachten als: hoe lang duurt deze afdaling nog, als er maar geen auto aankomt; houden die remmetjes het wel; ik heb geen fietshelm op; ik knijp nu al uit alle macht in die remmen; als ik maar niet uit de bocht vlieg; wat slingert die fiets..
Eenmaal beneden zo goed als op zwaartekracht en luchtweerstand tot stilstand gekomen, constateerden we met trillende knieën en dus achteraf dat er inderdaad wel iets op de remmen viel aan te merken. Bij één van de fietsen hing er zelfs een kabeltje los. We konden onszelf wel voor de kop slaan dat we ons met zoveel achteloze overmoed op een paar gammele fietsen van een Franse berg hadden gestort. Hoe oud en volwassen waren we eigenlijk. Jezus! Dat had heel anders af kunnen lopen, bekenden we elkaar schuldbewust. Maar enfin, nu was het dus niet anders afgelopen, en dat zou je toch ook een goed begin kunnen noemen.

vrijdag 18 april 2025

Ten prooi


Er lag een meerkoet voor mijn huisje, op de tuin, voor de deur. Dood. De grote grijze poten stijf uitgestrekt. Het lijf was opengescheurd, er hing het een en ander uit. De kop lag verderop, een tikje verbaasd. Later vond ik nog een bloederig uitziend klompje vlees waarvan ik dacht dat het wel eens een hart kon zijn, of een orgaan. Ik ben niet per se dol op meerkoeten, dominante agressievelingen zijn het vaak, dictators van de sloot, maar dit vond ik overdreven. Niet leuk ook. Een rotgezicht.
Het beestje was duidelijk niet voor mijn huisje gaan liggen om rustig een natuurlijke dood te sterven, dat was op gewelddadige wijze, met enige wellust om het leven gebracht. De vraag was door wie. Ik meende pootafdrukken van een kat te zien, op mijn zwarte plastic tuinkist, dus dat zou het geweest kunnen zijn. Meerkoet scharrelt rond op de tuin, let even niet op en wordt gegrepen door de kat van het huis verderop. Katten zijn ook moordlustige kutbeesten, uiteindelijk.
Ik raapte de meerkoet bij elkaar in een emmer en legde hem verderop in de bosjes, waar de natuur er dan verder wel raad mee zou weten, het sterft hier van de eksters en de kauwtjes.
Een paar dagen later lag er een meerkoet voor de kas van de achterbuurman, zag ik. Ook dood. Twee meerkoeten dood in een paar dagen tijd. Dat vroeg om een ander scenario, dat ik meteen paraat had. Lagen er een tijdje geleden niet ook twee dode ratten in korte tijd? En heerste er niet een wat hysterische stemming over ratten op het complex? Zou het niet kunnen, speculeerde ik, dat er met rattengif gestrooid werd en dat deze meerkoeten daar ook van gegeten hadden?
Ik hield het voor mogelijk. Leer mij de mensen kennen. En het heet wel rattengif, maar het is natuurlijk gewoon gif. Gif is onverschillig. Het maakt het gif geen reet uit wie of wat er dood gaat, net zo min als degene die het rondstrooit.
Inmiddels was de achterbuurman ook op zijn tuin, zag ik. Zijn hond stond de dode meerkoet in zijn bek heen en weer te schudden. De achterbuurman besteedde daar geen aandacht aan, vreemd genoeg, dus, bezorgd om de gezondheid van zijn hond, deelde ik mijn theorie met hem. Maar nee, lachte de achterbuurman mijn zorgen weg, die meerkoeten had zijn hond gesloopt. Want die ving nog wel eens wat. Want een hond, vond hij, moest toch wel een beetje hond kunnen zijn.
Ik stond met mijn bek vol tanden. Ik viel ten prooi aan een redeloze maar ingehouden woede. Want de mensenhater in mij wilde onmiddellijk een beetje mensenhater kunnen zijn, maar de bescheten lafbek had natuurlijk weer de overhand. Dat de meerkoet misschien ook wel liever meerkoet was gebleven, stamelde ik, machteloos. Waar de achterbuurman dan weer hartelijk om kon lachen. En dat ik hoopte dat zijn hond dan toch in elk geval niet de hazen zou grijpen, die op het complex leefden. Mijn hazen, dacht ik erbij. Daar ging de achterbuurman verder niet op in. Hij hulde zich in omineuze stilte.
Vandaag zag ik ‘m inderdaad liggen, in de berm, bij de tuin van de achterbuurman. De haas. Er was niet veel meer van over. Ik kon wel janken.

donderdag 17 april 2025

Haas


Opeens stond ik oog in oog met een haas. Het was op de tuin. De haas huppelde nietsvermoedend door het hoge gras in de buurtuin, ik liep achter de braam langs mijn eigen tuin op en opeens zagen we elkaar. Ik zie wel vaker een haas op het complex, maar meestal heeft die mij al veel eerder gezien en maakt ie zich uit de voeten. Zie ik hem alleen uit de verte. Nu overvielen we elkaar.
We reageerden ongeveer hetzelfde, we stokten in onze beweging, we bleven zitten waar we zaten en verroerden ons niet. De blikken strak op elkaar. De haas zat op misschien zes meter afstand. Dichterbij dan ik ooit een haas had gezien. Dicht tegen de grond gedoken, de oren plat op het lijf deed hij net of hij een graspol was. Alleen het neusje bewoog nerveus. Ik had mij voor de gelegenheid als boom vermomd, of als een flinke struik, haalde alleen de hoognodige adem. Graag had ik mijn telefoon uit mijn binnenzak gehaald om een foto te maken, om dit moment vast te leggen, maar dan zou de haas er meteen vandoor gaan, met het moment, dus ik deed het niet. Ik legde het moment zonder foto vast, want dat kan ook*.
Zo keken we naar elkaar, de haas en ik, en probeerden hoogte van elkaar te krijgen. De haas overdacht zijn kansen, schatte in of er gevaar te duchten viel, van deze plotseling opduikende struik in een leren jas. Ik probeerde uit te stralen dat er van mij niets te vrezen viel. Dat ik hier effe wezen moest.
Na een tijdje leek de haas zich iets te ontspannen. Hij kwam wat omhoog, de oren gingen weer rechtop en zijn blik leek van angstig in onderzoekend te veranderen. Hij had voorzichtig de conclusie getrokken dat ik in vrede was gekomen en wilde nu wel eens weten wat dit voor vreemde struik was. Ik zag een nieuwsgierige blik. Ja, in mijn ogen was zijn blik zelfs vriendelijk geworden. Alsof we elkaar herkenden. Als vreedzame wezens. Als elkaars medeschepselen. Een warm geluksgevoel welde in mij op. In kortstondige harmonie met de wereld. De haas en ik. Het was een moment dat onmogelijk op een foto kon worden vastgelegd.
Hoe lang zal het geduurd hebben, een minuut, een eeuwigheid, ik weet het niet, de haas had genoeg gezien en hupte weer verder, verdween achter een hek, waarachter een tweede haas bleek te zitten, en met z’n tweeën dartelden ze ervandoor, de toekomst tegemoet. Doe maar voorzichtig, riep ik ze in stilte na. En kijk uit met oversteken. Want bij elke liefdeloos in het asfalt gereden haas voel ik een steek in mijn hart.

*De foto van de haas maakte ik vorig jaar al een keer, en heb ik er voor de gelegenheid bij gezocht. Dat u niet denkt dat ik hierboven zit te liegen, over momenten vastleggen zonder foto.

Lees meer korte berichten van de volkstuin op mijn gelijknamig blog

woensdag 9 april 2025

Samen delen


Bent u bekend met ons concept? Als je die vraag krijgt, weet je al waar het op uit draait. Shared dining. In het Engels natuurlijk want onze eigen taal valt allang niet meer binnen de categorie tradities waar we trots en zuinig op zijn. Shared dining. En inderdaad, de geheel hip in het zwart gestoken jongedame aan onze tafel legde geroutineerd uit dat de kaart bestond uit allemaal kleine gerechtjes, die we dan lekker met elkaar konden delen.
Je zou toch blij verrast zijn als je eens werd uitgelegd dat het concept eruit bestond dat ieder zijn eigen gerecht bestelde. Dat hen dat ook helemaal zelf op mocht eten, van hun eigen bord. Dat hen hooguit, bij wijze van romantisch gebaar, één hapje aan hun partner aanbood, over het tafeltje heen, om te proeven. Maar nee. Shared dining.
Dat de gerechtjes zelfs nog iets kleiner waren, voegde de jongedame er opgewekt aan toe, zodat er meer was om lekker met elkaar te delen. Het leek ons een wiskundig curiosum, om ook maar eens in het buitenlands voor de dag te komen, maar vooruit. Zes à zeven gerechtjes per ronde, was het advies, voor vier personen. Een snelle blik op de kaart leerde ons dat zes à zeven gerechtjes met nog vier drankjes al snel een bedrag opleverde dat je beslist óók graag lekker met elkaar wilde delen, laat staan met nog een tweede ronde erachteraan. Maar dat was van later zorg. Grootmoedig bestelden wij zeven gerechtjes.
Het eerste gerechtje dat moederziel alleen voor ons op tafel werd gezet, met het obligaat geniet er lekker van, stelde ons qua lekker met elkaar delen meteen voor een rekenkundig probleem, want hoewel we dus met z’n vieren waren, lagen daar nu drie gambaspiesjes op een schaaltje, op een soort warmhoudertje waar geen vuur in brandde, met aan ieder spiesje twee niet al te groot uitgevallen gamba’s. We wachtten het nog even af, misschien zouden de andere zes gerechtjes er zo worden bij gezet, of een gedeelte ervan, zodat er inderdaad meer zou zijn om lekker samen te delen, maar dat gebeurde niet. De jongedame had zich teruggetrokken achter de bar en had tenslotte ook het geniet er lekker van gesproken en dat betekende meestal dat er iets als voorlopig afgerond beschouwd kon worden. We stortten ons op de gamba’s, we hadden trek en ze zouden maar koud worden. Degenen die er van gegeten hebben kunnen bevestigen dat ze erg lekker waren.
Wat volgde, de rest van de avond, waren nog tien gerechtjes, verdeeld over twee rondes, die inderdaad allemaal ruim voldeden aan de omschrijving klein. Het lekker samen delen viel soms alleen op te lossen met een loting wie het gerechtje dan maar alleen op zou eten, maar het is waar, ook dat is een vorm van delen. Sociaal uitdagend bovendien.
Bij het afrekenen ten slotte pinden we een bedrag waarvan ik meestal de boodschappen voor de hele week voor het hele gezin betaal, maar ach, we hadden lekker gegeten, het was gezellig geweest, we hadden lekker genoten kortom, dus wat maakte het uit allemaal. Yolo, zoals dat heet. Of waarschijnlijk vroeger heette.
Toen we na een uurtje weer met z’n tweeën thuis op de bank zaten, vroeg mijn vrouw of ik ook een tosti wilde. Graag, zei ik, doe er maar twee, dan hebben we meer om lekker samen te delen.

vrijdag 28 maart 2025

Open deur


Toen ik aan mijn volkstuin begon, wat zal het zijn.. vier jaar geleden denk ik, we zaten in de eerste fase van de pandemie, theater was iets levensgevaarlijks en streng verbodens geworden dus ik had opeens niet veel meer te doen, een volkstuin, als veilige want solitaire bezigheid in de buitenlucht, deed zich tijdens een corona-ommetje voor als mogelijkheid, sprak aldus tot de verbeelding.. enfin, lang verhaal kort, toen ik aan mijn volkstuin begon dus, bouwde ik, met hulp van mijn twee zoons, een zelfverzonnen tuinhuisje. Drie, vier jaar geleden. Van meest overgeschoten hout, en ramen uit de kringloop. Heel veel ramen, zodat het ook als kasje kon fungeren. Het ziet er bepaald kunstzinnig uit maar is te klein om er een beetje fatsoenlijk in te zitten. Wat ik nu jammer vind, ik had mij destijds te houden aan de regels van de vereniging omtrent de maximaal toegestane oppervlakte van tuinhuisjes.
Tja.
Verder is het ook verstoken van iedere vorm van luxe, maar goed, wie heeft luxe nodig? Het heet niet voor niks luxe tenslotte. En als ik wil zitten, doe ik het wel in de zon op het terras vóór mijn huisje. Als ik daar tijd voor heb tenminste, want meestal is er van alles te doen op de tuin.
Zo kon het ook gebeuren dat er na drie seizoenen tuinieren nog altijd geen deur in mijn huisje zat. Geen tijd voor gehad. Geen tijd voor gemaakt, als ik eerlijk ben, want zeker een jaar lang, maar waarschijnlijk nog langer, heeft er een kant en klare deur enorm in de weg gestaan, in en om mijn huisje. Zonder dat ik andere actie ondernam dan ‘m rechtop zetten als ie was omgewaaid of zolang even ergens anders neerzetten tot ie daar weer in de weg stond. En denken: dat moet ik ook een keer doen.
Vandaag kreeg ik dan de geest. Ik kocht twee scharnieren, windhaakjes en een doos schroeven en voor ik het zelf door had hing er een deur in mijn huisje. Na drie, vier jaar. En trots dat ik was! In geen enkele verhouding tot de prestatie, want het was, zoals vaak met dingen die je almaar voor je uitschuift, een werkje van niks. Zo gebeurd, zo gedaan, zei Hendrik Haan.
Nu wil het geval dat er in en om mijn woonhuis ook nogal wat dingen zijn die ik best al een tijdje voor me uitschuif. Dingen waarvan ik regelmatig denk: dat moet ik ook een keer doen. Een vrij lange lijst, is het, vraag maar aan mijn vrouw. Dus ja, wie weet. Wie weet..

Zie ook: Berichten van de volkstuin

zondag 2 maart 2025

In plaats van insta


Gistermiddag was ik even op de tuin. Het was mooi weer, en ik had goede zin. Een medetuinier, die ik even sprak, was het opgevallen, vertelde hij, dat ik zo weinig foto's plaatste de laatste tijd. Op insta, bedoelde hij. Want dat deed ik graag, foto's plaatsen op insta. Zeker tien jaar gedaan. Met een klein verhaaltje erbij. Over de wederwaardigheden op de tuin ook veel, de laatste jaren. En blijkbaar werd dat gezien. En gewaardeerd. En nu dus ook gemist. Want insta, dat doe ik niet meer. Evenmin als facebook. Dat kan echt niet meer, vind ik. Alles permanent verwijderd. Al zal dat permanent wel met een korreltje zout genomen kunnen worden. Ik heb heus de illusie niet dat ik er de wereld mee verbeter, daar lijkt op het ogenblik toch ook geen redden aan, maar als iets zo overduidelijk niet deugt, hoef ik daar niet bij te horen. Ik word tenslotte ook geen lid van de pvv, ik eet geen vlees, ik tank niet bij shell, ik lees geen telegraaf, ik vlieg niet.. ik ben zo woke als de pest. Legde ik ook de medetuinier uit. Toch bedacht ik mij bij het naar huis lopen dat ik het zelf eigenlijk ook wel een beetje mis, mijn eigen tuinverslagen. Vandaar dat ik besloot hiernaast alsnog een nieuw weblog te beginnen, speciaal voor de foto’s en de berichtjes over de volkstuin. Op instagramleest geschoeid. Voor wie het leuk vindt. Het adres is www.berichtenvandevolkstuin.blogspot.nl , zoals ook in de zijkolom staat vermeld.

dinsdag 25 februari 2025

De vraag



We waren te eten uitgenodigd bij een jonge vriend, in zijn nieuwe huis, in zijn eerste huis. Wij kennen de jonge vriend al vanaf dat hij bij onze oudste zoon in groep vier zat, de zomer van onze verhuizing naar het platteland. Vanaf dat hij als jongetje met onze eigen jongetjes speelde. Dat ik met hem knutselwerkjes soldeerde en timmerde in mijn mannenschuurtje. En nog zo wat van die dingen. En sindsdien, mede via onze jongens, altijd is blijven plakken. Al met al gaat hij zo al een jaar of twintig mee. Je zou kunnen zeggen: zijn hele leven. Mooi is dat. Hartverwarmend. We namen de uitnodiging dus met liefde aan.
Als cadeau voor het nieuwe huis had ik lang geleden al bedacht dat we een kunstwerk van mijn hand mee zouden nemen. Klinkt verwaand, maar ik wist dat hij het graag wilde hebben. Zijn vader gaf ik jaren geleden, in ruil voor een fiets, een werk uit dezelfde serie, dat daar nog altijd boven de piano hangt, en regelmatig kreeg ik te horen hoe cool hij dat vond. Het gaat om tekeningen die ik maakte voor mijn afstuderen aan de kunstacademie. Meteen ook de laatste tekeningen die ik ooit gemaakt heb want na het eindexamen nam mijn leven een andere wending, gaf ik de beeldende kunst er meteen weer aan en verzeilde ik in het kindertheater. Waarover later misschien wel eens meer.
Die tekeningen maakte ik destijds, we hebben het over 1992/1993, met behulp van een door mijzelf ontworpen en gemaakte tekenmachine, een gegeven dat waarschijnlijk zeer heeft bijgedragen aan de coolheid ervan. Overigens werd ik door één van de examinerende docenten achter mijn rug vilein en hardvochtig van plagiaat beschuldigd, iets dat mij na al die jaren nog altijd als een scherp botje in het verkeerde keelgat steekt en waarvan ik me afvraag in hoeverre dit van invloed is geweest op mijn beslissing de beeldende kunst aan de wilgen te hangen, maar ook dit terzijde. De tekening, ingelijst en wel, en voorzien van een gelamineerd certificaat van echtheid, viel naar verwachting in goede aarde bij de jonge vriend.
Om zeker te zijn dat ik niet ergens in het archief met de restanten van mijn oeuvre nog een cooler exemplaar had dan degene die ik nu stond in te lijsten maar waarvan ik ook meende te weten dat het de laatste in mijn bezit was, had ik ‘s ochtends mijn mappen met eigen werk tevoorschijn gehaald. Voor het eerst in lange tijd. Veel zat er niet meer in wist ik al. Het meeste had ik na jaren bewaren in een aanval van grootscheepse opruimdrift als oud papier aan de vuilnisman meegegeven. Een paar dingen waren daar aan ontsnapt, om niet meer te achterhalen redenen waar ik nu dan toch dankbaar voor ben. Eén droge naald ets, vier linosnedes, waarvan twee in kleur, en twee litho’s in de nog volledige en hoopvolle oplage van vijf. Plus honderden liefdevolle herinneringen. En een plotseling opduikend groot gevoel van gemis. Waarom in vredesnaam had ik ooit al mijn werk weggedaan? Al mijn tekeningen, etsen, litho’s, droge naalden. Met hoeveel plezier en toewijding had ik die niet gemaakt? Een brandend verlangen laaide op. Waarom in vredesnaam had ik dat aan de wilgen gehangen? Ik kon het mezelf even niet meer uitleggen.
Maar goed, wat moet ik ermee.. Moet ik er iets mee.. Wil ik er iets mee..
En..
durf ik er iets mee..
Da’s ook nog maar de vraag.

woensdag 12 februari 2025

Mighty Joe


Een voordeel van Spotify is dat je, mits je een beetje avontuurlijk playlists aanklikt, af en toe eens iets nieuws hoort. Iets dat je nog niet eerder gehoord had. Nieuwe muziek, oude muziek, klassieke muziek. Afschuwelijke muziek ook, soms. In de categorie oude muziek viel afgelopen week het nummer Mighty Joe, van Shocking Blue. Shocking Blue kende ik wel, uiteraard, maar eigenlijk alleen van het roemruchte Venus en het al iets minder roemruchte Never Marry A Railroadman en, okay, Send Me A Postcard Darling. Verder ken ik Shocking Blue omdat het een Haagse band is, waarvan ik bovendien vagelijk het verhaal heb meegekregen dat het artistieke brein Robbie van Leeuwen bij ons in de Van Lumeystraat gewoond zou hebben, maar dat kan op zijn gunstigst alleen nog zo rond mijn geboorte geweest zijn en sowieso valt er voor mij weinig roem uit te peuren natuurlijk, dus dit geheel terzijde.
Mighty Joe dus. Ik kende het niet, had het nog nooit gehoord, maar het kwam me meteen bekend voor. Ja, zeker dat gitaarloopje, waar het nummer zo’n beetje op drijft, had ik eerder gehoord. En dat zou ook best eens kunnen want van het roemruchte Venus had de roemruchte Leo Blokhuis al eens vastgesteld dat dat in elk geval niet voor de volle honderd procent uit het artistieke brein van Robbie van Leeuwen kwam, om het zacht uit te drukken. Dus. Bekend gitaarloopje. Eerder gehoord. Maar waar?
Ik had geen idee. Ik speelde het nummer nog eens af, en nog eens, maar verder dan een verre echo in de krochten van mijn geheugen kwam ik niet. Ergerlijk. Zo ergerlijk zelfs dat ik het geval voorlegde aan mijn vrouw. Wat natuurlijk een kansloze missie is want dit zijn mannenzaken, las ik van de week al in de Volkskrant. Vrouwen hebben dit soort problemen niet. Voelen niet de drang om wijsneuzig triviale muzikale weetjes in het rond te strooien, zoals mannen. Aldus dus de Volkskrant, in een diepgravende reportage over het enorme succes van het spel Hitster. Mijn vrouw luisterde op mijn verzoek welwillend naar het intro van Mighty Joe, had ook geen idee en was het alweer vergeten. In tegenstelling tot mij. Ik móest het weten.
Een weeklang dreef het mij op het puntje van mijn tong tot waanzin. Tot het gisteren, op een andere playlist, nog een keer voorbij kwam. Want zo gaat dat met Spotify, als je een nummer twee of drie keer achter elkaar aanklikt haakt het zich vast in je algoritme, krijg je het telkens opnieuw in elke playlist aangeboden en jubelen ze aan het eind van het jaar dat er één nummer was waar je dit jaar geen genoeg van kreeg. Mighty Joe, van Shocking Blue.
Nu ik het nog eens hoorde, hoorde ik het meteen. The Price Of Love, van Bryan Ferry. En ja, ik weet dat dat een cover is, al zal ik er meteen bij toegeven dat ik dat in 1976 nog niet doorhad. Ik was zestien en geen voorloper, het zij me vergeven. Ik zocht het nummer op, op Spotify, waardoor het nu een kanshebber is voor een hoge positie in mijn wrapped 2025, en inderdaad.. vrij letterlijk. Net als het origineel van The Everly Brothers, dat ik er ook even bijhaalde. Twee druppels water. Het antwoord op de vraag wie het van wie had gejat leek me nogal voor de hand te liggen, maar voor de zekerheid sloeg ik Wikipedia er even op na, je weet het nooit tenslotte. The Everly Brothers brachten het uit in 1965. Shocking Blue bestond toen nog niet. Mighty Joe is van 1969. Zaak opgelost.
Het is totaal onbelangrijk, zeker afgezet tegen wat zich allemaal in de wereld van vandaag afspeelt, waar je ook kritische stukjes over zou kunnen schrijven, met scherpe meningen, maar ik ben er zeer tevreden mee, want zo werkt het mannenbrein. En ach, ik doe er niemand kwaad mee, dus laat mij maar.

PS
Wat dan wel weer jammer is, is dat ik vrijwel direct na het schrijven van dit triomfantelijke stukje nog eens terugblader op het net, op zoek naar het hoesje van de single, en dan op wikipedia moet lezen dat “het gitaarloopje in het intro gelijkenissen vertoont met het nummer The Price Of Love van The Everly Brothers”. Waarmee mijn stukje nog wijsneuziger en onbelangrijker is geworden dan het al was. Maar goed. Nu heb ik het al geschreven. En iets bloemrijker, al zeg ik het zelf.

donderdag 6 februari 2025

Hoop, dan toch maar


Bedrukt van een rugzak vol wereldnieuws en bange vragen fiets ik naar de tuin. Het is koud maar zonnig. Of, koud.. het is fris. Fris en zonnig. Lekker. Ik heb m’n fiets nog niet tegen het hekje geparkeerd of ik hoor al een specht lachen. Vanuit de verte krijgt ie antwoord. Twee lachende spechten, dat is alvast een goed begin. Daar, in de boom, vlakbij, daar zit ie. Een haarscherp silhouet, hakkend in de stam. De boom is nog kaal, de specht wordt nog niet aan het oog onttrokken. Een tijdje sta ik te kijken, tot ie wegvliegt, in golvende vlucht. Ik meen dat het een groene was. Twee eksters werken aan hun nest, een boom verderop. Voor eksters maken ze lieve geluidjes naar elkaar. Kirrend, bijna. Ganzen vliegen luidruchtig over. Een medetuinier roept me gedag, net als een scholekster. Een wulp wil niet achterblijven. In veel schijnbaar dode struikjes en boompjes zie ik voorzichtig de eerste knoppen zwellen. Het speenkruid draagt zelfs al de eerste twee bloemen, en verdomd, daar staan ook al gele krokusjes in bloei. Ik zie nieuwe blaadjes aan de aardbeiplantjes, bollen die hun groene vingers vooruit sturen. Twee pimpelmeesjes landen op de braam, hippen wat heen en weer en zolang ik stil blijf staan trekken ze zich niet veel van mij aan. Hun belangstelling lijkt gewekt door mijn vogelhuisjes en inderdaad, daar kruipt er één naar binnen voor een korte inspectie, waarvan ik hoop dat ie gunstig uit valt. Een roodborstje meldt zich. Zit daar op de rand van een van mijn bakken op en neer te wippen, op die ijle pootjes. Ziet dat ik ‘m zie, en ik zie dat hij dat ziet. Zo staan we een tijdje naar elkaar te kijken. In te schatten wat de ander gaat doen. Dan besluit ie dat ik geen gevaar oplever en hipt ie op de vers omgewoelde grond om te zien of er wat van z’n gading te halen valt. Zo sta ik daar, in mijn bescheiden paradijs, beschenen door een eerste voorjaarszonnetje, ondanks alles gelukzalig om me heen te kijken. En me voor te stellen hoe het straks zal zijn, als alles weer in het blad staat, als alles weer gaat uitbotten en bloeien. En ik hoop dat het waar is wat ik onlangs toevallig las, in het boek op mijn nachtkastje. Ik wil dat het waar is, wil niet geloven dat het niet waar is. Dat de zachte krachten zullen winnen, in ’t eind.


De zachte krachten zullen zeker winnen
in 't eind - dit hoor ik als een innig fluistren
in mij: zo 't zweeg zou alle licht verduistren
alle warmte zou verstarren van binnen.

De machten die de liefde nog omkluistren
zal zij, allengs voortschrijdend, overwinnen,
dan kan de grote zaligheid beginnen
die w'als onze harten aandachtig luistren

in alle tederheden ruisen horen
als in kleine schelpen de grote zee.
Liefde is de zin van 't leven der planeten,
en mense' en diere'. Er is niets wat kan storen
't stijgen tot haar. Dit is het zeekre weten:
naar volmaakte Liefde stijgt alles mee.

Een gedicht uit 1918 van Henriëtte Roland Holst.

(Nou moet u niet denken dat ik de verzamelde gedichten van Henriëtte Roland Holst op mijn nachtkastje heb liggen, ik heb niet eens echt een nachtkastje, nee, ik las de eerste regel in de bundel zeer korte verhalen van A L Snijders, die ik wel op mijn niet bestaande nachtkastje heb liggen. Ik vermoed als een citaat, A L Snijders houdt van citeren. Hield van citeren, moet ik zeggen want hij leeft helaas niet meer. Toen ik het las werd ik er door getroffen. Vandaar. De rest van het gedicht heb ik er bij moeten zoeken want zo erudiet als A L Snijders ben ik niet.)

zondag 19 januari 2025

Kan allebei




Niet dat het iets nieuws was, zo deze tijd van het jaar, nee.. daar kon hij zijn weblog eigenlijk wel op gelijkzetten, maar gedverdemme, wát een gezeul. Het was het begin van alwéér een nieuw jaar, waarvan je natuurlijk nú al wist dat het óók weer in een vloek en een zucht voorbij zou zijn om nóóit meer terug te keren, net als de jaren ervoor, en de man werd nogal op zijn kop gezeten door zijn eigen chagrijn. Het viel hem niet mee de man te zijn, deze dagen, zogezegd. Een blok aan zijn eigen been, was hij. Tjongejonge.
Terwijl er dus eigenlijk geen enkele reden was voor ontevredenheid. Maar dan ook helemaal geen enkele. Behalve de ontevredenheid zelve dan. Het ontmoedigende idee dat hij, wat hij ook deed en hoe het ook liep, aan het eind van de dag met een pestbui op de bank zat te vinden dat hij weer geen donder was opgeschoten vandaag. Nergens mee. Met géén van de honderdduizendmiljoen dingen die hij had willen doen en had zullen doen en had moeten doen. Er was altijd véél meer niet dan wel gedaan.
Zijn glas was niet halfvol, nee. Bepaald niet. Het was hartstikke leeg en het moest nodig afgewassen worden.
Dit stukje schreef ik op ditzelfde weblog op vrijdag 13 januari 2012. Dat is dertien jaar geleden. Ik kwam het toevallig tegen bij het random terugbladeren in het digitale verleden, wat ik zo af en toe doe, omdat dat natuurlijk één van de redenen is om een weblog bij te houden. Teruglezen wat een leuk leven je hebt. Ik weet niet waarom mijn oog aan uitgerekend dit stukje bleef haken, maar opvallend was het wel. Omdat ik vandaag namelijk exact hetzelfde stukje had kunnen schrijven. Sterker nog, ik had het bijna gedaan. Als ik dit stukje niet was tegengekomen. Verder zou het mij niet verbazen wanneer er in alle januaris van mijn weblog, en dat zijn er 23 inmiddels, een dergelijk stukje te vinden is. En nou weet ik dus niet of ik dat geruststellend of verontrustend moet vinden.

donderdag 16 januari 2025

Rook vrij



Bij ons om de hoek staat een school. Een middelbare school. Voor verschillende vormen van vmbo. Niet een bijzonder grote school, geen leerfabriek voor honderden leerlingen, maar ook geen onbeduidend dorpsschooltje. Gewoon een school. Een verzameling lokalen, een gymzaal, een kantine en een hal, een schoolplein en een fietsenstalling voor de elektrische fietsen. En nog een flinke kas, een tuin en een weitje met wat dieren, want zo’n school is het. Met een groen profiel. En, zoals het hoort, het is een rookvrije school. Want, aldus het bordje, we zijn op weg naar een rookvrije generatie. Tenminste, dat beweren we. De praktijk is weerbarstiger, lezen we al in de kranten en horen we al in onrustbarende berichten her en der.
Hier is dat niet anders natuurlijk. Dus in pauzes en tussenuren trekt de jeugdige goegemeente al tiktokkend en duwend en trekkend luidruchtig de wijk in om daar naar hartelust te roken en te vapen. Want daar mag het wel. Blijkbaar.
Althans, dat denk ik, omdat onlangs van gemeentewege – de buurt zal geklaagd hebben over overlast - een bankje is geplaatst, op verwaarloosbare afstand van de school, ironisch genoeg pal naast maar wel met de rug naar het sportveld, waarop en om sindsdien zeer regelmatig een groot deel van het leerlingbestand zich nog even luidruchtig in zoete dampen hult. De school plaatste naast het bankje, als gebaar naar de buurt waarschijnlijk, nog een geïmproviseerde prullenbak waar de dames en heren scholieren hun drugsafval eventueel in kwijt zouden kunnen, als het hun belieft. Tot overmaat van tolerantie is er op de spitsuren dan nog voorzien in in gele hesjes gestoken toezichthouders, die dus namens de samenleving toezicht houden op alles behalve het rookgedrag van de nu nog minderjarige rookvrije generatie.
Tja.
Het is trouwens niet het onderwijzend personeel dat daar in gele hesjes de orde staat te bewaken. Dat staat namelijk aan de achterkant van het schoolgebouw in gezellige groepjes net buiten de hekken oldskool sigaretten te roken.

woensdag 8 januari 2025

Albert Camus




Omdat het eindelijk even niet regende, het zelfs een beetje licht leek te zijn geworden, in deze donkere dagen van dry january, kon ik de verleiding niet weerstaan om even een frisse neus te gaan halen op de tuin. Tussen al het zenuwachtig, onbetaald gestress dat ik dan werken noem door. Alleen maar even kijken. Alleen maar even het compostemmertje legen, alleen maar even wat nieuw vogelvoer verspreiden.
Bij aankomst vlogen er meteen luid schreeuwend een stuk of vier, vijf eksters op van mijn aards paradijs. De vetbollen, dacht ik nog, zullen wel alweer verdwenen zijn. En dat was ook zo, maar deze eksters hadden iets beters gevonden, zag ik al gauw, want daar lag een dooie rat, naast m’n paadje, tussen m’n nog armetierige, kale struikjes. Eergisteren zag ik er ook al één liggen trouwens, een stuk verderop, en nog maar nauwelijks herkenbaar. Maar nu dan één in mijn eigen tuin. Nog zeer herkenbaar. Erg lang lag ie er nog niet, al was ie al wel behoorlijk opengehakt. Al was er al wel het een en ander uit zijn bontjasje tevoorschijn getrokken, door zijn mededieren. Zijn ondanks alles lieve pootjes, handjes bijna, staken zacht, in een hulpeloos verweer omhoog. De staart, die hem zo onsmakelijk maakt, in een verstijfde maar sierlijke krul.
Twee ratten in een paar dagen. We hoeven natuurlijk niet meteen aan Albert Camus te denken, om maar eens literair uit de hoek te komen, maar het is wel een bewijs dat ze er dus zijn. Niet dat ik daar aan twijfelde. Waar sloten zijn, zijn ratten. En sloten genoeg tenslotte, op het boerenland. Maar ik dacht ook, toen er van de zomer op het complex wat reuring over een vermeende rattenplaag ontstond, dat er misschien wat werd overdreven. Dat werd er trouwens ook.
Maar goed, dan is nu de vraag: hoe komen die beesten dood? Het lijkt me niet dat die eksters dat voor elkaar hebben gekregen. Ze zijn er brutaal en koelbloedig genoeg voor waarschijnlijk, maar de rat mag ook niet onderschat. Roofvogels nemen hun prooi mee naar elders, denk ik. Nemen bovendien niet alleen maar het relatief bescheiden hapje dat er nu van de rat genomen is. Een kat? Zou kunnen. Er loopt een buurtkat rond op het complex, maar het was ook best een grote rat. En neemt zo’n kat die dooie rat dan niet mee, om hem thuis bij zijn baasjes als geschenk op de deurmat te leggen, zoals het een huiskat betaamt? En twee ratten in drie dagen?
Ik mag toch hopen dat mijn medetuinders niet met gif in de weer zijn geweest, maar ik houd mijn hart vast, er zijn erbij die nergens voor terug deinzen. Die kwistig in het rond gaan met de gifspuit om alles wat ze niet bevalt, alles wat ze niet besteld hebben drastisch uit te roeien. Die het de pis niet lauw maakt dat alles wat van die vergiftigde rat eet zelf hoogstwaarschijnlijk ook het loodje legt. Want het heet misschien wel rattengif, maar het is gewoon gif. En gif is gif. Dat weet nergens van.
Zelf deins ik er dan weer wel voor terug om een dooie rat op te rapen, als er van alles lillend uithangt. Dat dan ook weer wel. Met m’n grote mond.

maandag 6 januari 2025

Pad



Godver, ik heb dit weekend een pad vermoord. Het was op de tuin, dat spreekt. Het ging per ongeluk, dat spreekt ook. Ik probeer er een diervriendelijke tuin op na te houden. Ik spit niet en ik spuit niet. Ik laat inheemse bloemen en planten, die anderen soms als onkruid bestempelen, gewoon staan, gewoon bloeien. Plant struiken die hagen moeten worden en boompjes die bomen moeten worden. Een vijver, een insectenhotel en vogelhuisjes. En rommelige hoekjes waar je kijkt. En dan dit. Een dode pad, door mijn toedoen. Daar ligt ie, op zijn rug. Op mijn handschoen. Doodstil. De zachte, gespikkelde buik omhoog, de korte armpjes en de lange benen gevangen in een stille laatste sprong. Op het eerste oog ongeschonden, bij nadere beschouwing heb ik ‘m waarschijnlijk toch net op z’n kop geraakt, met m’n schop, of spit of spade, of hoe zo’n graafding ook heet. Want dat was ik aan het doen, graven. Een groot en diep gat om een flinke bessenstruik, die in de achtertuin in ongenade was gevallen, een tweede kans te geven. Twee veel te grote graspollen, van een soort pampagras, die ik tot op heden had gedoogd maar waar ik verder niet dol op was, moesten er voor wijken. De schop moest er een paar keer flink voor de zompige grond in. Precies op de plek dus die de pad had uitgekozen voor de winterslaap. Waar ie nu nooit meer uit wakker zal worden. Ik heb m begraven, onder één van mijn boompjes, wat kon ik anders. Ik voel me ellendig, het arme beest. Dacht hier een diervriendelijke tuin te hebben gevonden.

donderdag 5 december 2024

De helft



Tussen de buien door fietste ik even naar de supermarkt, voor een snelle boodschap. Halverwege de roltrap naar boven zag ik, te laat dus, wat mij daar te wachten stond. Want daar stond Sinterklaas, in vol ornaat. Met zijn knecht. Daar had ik dus even helemaal geen zin in. Het is misschien ooit een leuk feest geweest, ik heb het ook ooit een leuk feest gevonden, zeker, maar het lachen is mij inmiddels wel vergaan. Ik had dus ook geen zin om het lullige spelletje mee te spelen. Een weg terug was er dan weer niet. Ja, de roltrap naar beneden natuurlijk, maar die begon nou eenmaal boven, en daar stond Sinterklaas, met zijn knecht. Daar was ik al. Gelukkig werden ze nogal in beslag genomen door twee geïntimideerde kinderen die zich door hun vader met het duo moesten laten fotograferen, voor later, en hadden ze tijd noch oog voor mij, maar om geen enkel risico te nemen haastte ik mij alsnog met afgewend hoofd zo onopvallend mogelijk door de toegangspoortjes, met mijn boodschappenkar.
Eenmaal bij de kassa was ik het hele voorval alweer vergeten en maakte ik mijn gebruikelijke flauwe grapjes en praatjes tegen de kassamedewerker van dienst. Een Surinaams aandoende mevrouw die gewoonlijk wel voor een gemoedelijk niemendalletje in was. Vandaag niet. Vandaag kreeg ik alleen zeer korte, afrondende antwoorden en slechts de hoogstnoodzakelijke teksten over zegels, kassabonnetjes en een prettige avond. Jammer, vond ik het, maar goed, ik heb ook niet altijd evenveel zin in de dag.
Pas toen ik op de terugweg naar de roltrap Sinterklaas weer zag staan, met zijn knecht, meende ik het te begrijpen. Want deze Piet, zag ik nu pas, had wel heel erg veel roetvegen onder zijn afropruik. Je kon nog net zien dat het als roetvegen bedoeld was, maar je kon ook vrij goed zien dat het concept roetveegpiet niet aan deze twee besteed was. En ook niet aan de supermarkt dus. Als ik een werknemer van kleur van de supermarkt was, had ik ook de pest in gehad. Sterker nog, ik had nu als witte klant al de pest in. We hebben de mond vol van integratieproblemen de laatste weken, maar zelf een klein stukje opschuiven is nog altijd teveel gevraagd. En dat zou wel eens op zijn minst de helft van het integratieprobleem kunnen zijn.

maandag 17 juni 2024

Hallelujah!


Er is nogal wat om je aan te ergeren, deze dagen. Of laat ik zeggen: er zijn nogal wat dingen waar ik mij aan erger, deze dagen. Of zijn het al weken? Lang, in elk geval. En veel. Bijna alles, eigenlijk. En bijna iedereen. Het kan door het weer komen, of de leeftijd, de tijd van het jaar, of het is genetisch bepaald.. geen idee. Feit is dat het een feit is. De regen, de slakken, de wind, m’n opgevreten pompoenplantjes. De krant, de politiek, het rariteitenkabinet waar we mee opgezadeld worden. Verschrikkelijk. De toestand in de wereld. Het niet aflatend geleuter over volslagen onbelangrijke en oninteressante futiliteiten daar tegenover, vul hier zelf iets in want ik wil het er niet eens over hebben. Mensen die overal waar ze zijn over hun telefoonscherm lopen of zitten of staan gebogen. Mensen met een grote koptelefoon op straat. Mensen die in de auto telefoneren. Automobilisten die zich niet aan de maximumsnelheid houden. Doodgereden dieren. Automobilisten die niet kunnen ritsen. Nederlanders kunnen niet ritsen. Nederlanders willen inhalen en voordringen, gas geven voor oranje. Veel te grote auto’s. Automobilisten die sturen met enkel één vlakke hand ronddraaiend op het stuur. Afschuwelijk. Elektrische fietsen. Mannen met achterstevoren petjes als ze daar veel te oud voor zijn. Lachende dj’s op de radio. Kutmuziek. Reclame op de radio. Reclame overal. Maaltijdbezorgers, pakketbezorgers. Blauwe busjes, gele busjes, witte busjes. Overdreven luxe. De totale nutteloosheid van de hele klerezooi. Meningen, analyses, beschouwingen, comments. Alles. Iedereen. Overal en altijd. Vooral ook ik zelf. Ja, vooral dat ook.
In een poging dit tij te keren trok ik vanochtend naar het strand, en de zee. De wereld zou zich er weinig van aantrekken, maar misschien kon ik mijzelf even het zwijgen opleggen. Het was een spontane opwelling. Ik las een nostalgisch boek over het leven in Den Haag, waarin de schrijver het had over het strand van zijn jeugd. Van mijn jeugd dus. En mijn jaren als jonge vader, toen alles nog goed en mooi was, van nu uit gezien. Den Haag. Het Haagse strand. Dus dat leek me opeens een goed idee. Er lagen allerlei verantwoordelijkheden en taken op me te wachten maar die lagen er gister ook al en morgen waarschijnlijk nog wel, ik was allang blij dat ik weer gewoon eens ergens zin in had. Het strand. De zee. Het Haagse strand was te ver weg uiteraard, maar de zee blijft de zee blijft de zee, ook hier. Daar ging ik.
Echt lekker weer was het niet, al was het droog. Er stond een stevige wind en het was koud. Tegen alle regels in begon ik met de wind mee te lopen. Dan moest ik straks tegen de wind in terug. Dat zou me leren. Het ging meteen al beter. De zee schuimde me tegemoet, met woeste golven, het helmgras op de duinen waaide een uitbundig synchroon ballet. Een hoofd vol spoken, gedachten en herinneringen. Duitse toeristen probeerden er nog wat van te maken. Dik ingepakt in winterjassen, met capuchons over de mutsen zaten ze ineengedoken op hun meegebrachte klapstoeltjes net te doen of het wél juni was, en lekker weer. Een kleumend gezin zat dicht tegen elkaar aan gekropen de zak met zelf belegde broodjes leeg te eten. Verderop een afgeraffeld zandkasteel. Ik zag er de humor wel van in. Er waren wandelaars met honden, er waren wandelaars zonder honden. Mensen liepen hand in hand, in vertrouwelijke stilte of in gesprek. Iedereen maakte er het beste van, zag ik. Buitelende meeuwen. Aalscholvers zwoegend tegen de wind. Een tiental strandlopertjes trippelde gedurig met de vloedlijn heen en weer, speciaal voor mij. Wolken waaiden over. Af en toe de zon.
Zo stond ik daar dan een tijdje in de branding te staren, de eeuwig durende branding. De golven. De horizon. Het was er altijd geweest, het zou er altijd zijn. Een geruststellend en troostend idee. In het zand had iemand met grote, regelmatige letters HALLELUJAH! geschreven. Nou ja, dat was misschien wat overdreven, maar uiteindelijk kon ik toch ook niet anders dan denken dat het zo beroerd nog niet was. Eigenlijk. Het was nog niet van harte, maar het was een begin.

zaterdag 15 juni 2024

De peultjes zijn veilig


Gekrakeel in de buurtuin. Een ekster is verstrikt geraakt in een net over de peultjes. Het is een gekrijs en een gefladder van jewelste, maar de peultjes zijn veilig. Uit het bosje langs het pad wordt alarmerend mee gekrijst, er huist al seizoenen lang een eksterfamilie in een van die bomen, waarschijnlijk is dit er een van. De buurman is er niet. Er is helemaal niemand, trouwens, als ik eens aarzelend om me heen kijk. Nee, ik zal dit zelf op moeten lossen.
Op de socials zie je wel eens filmpjes van stoere mannen die een eland aan het gewei uit het drijfzand trekken, of twee boze zwanen uit de knoop halen, of een bijtgrage zeehond uit een plastic emmer bevrijden of iets anders heldhaftigs en hartverwarmends. Zoiets staat er dan ook altijd onder, met veel beginkapitalen en in het Amerikaans. This Guy Ran Into A Giant Animal Caught In A Net And This Is What Happened. Watch Till The End. Het bevrijde dier kijkt dan namelijk ook altijd nog even niet begrijpend en tegelijk hartverwarmend dankbaar om.
Maar om mezelf hier nou te gaan staan filmen terwijl ik een ekster uit het net van de buurman bevrijd, dat lijkt me eerlijk gezegd nogal een gedoe. Beetje overdreven ook. Al bijt het dier flink van zich af, met die harde, puntige snavel, dat prehistorische drakentongetje en die kwaaie maar doodsbange ogen. Gelukkig heb ik stevige handschoenen aan dus het deert me niet, maar ik ben evengoed onder de indruk. Het is duidelijk nog een jong beestje, stevig, goed in de veren, maar nog niet bekend met de gevaren van de volkstuin.
Van Vroege Vogels meen ik geleerd te hebben dat een vogel rustiger wordt wanneer je hem op de rug houdt. Die plotseling opduikende kennis breng ik hier in praktijk en dat lijkt inderdaad te werken, de ekster stribbelt minder tegen, neemt een meer afwachtende houding aan. In tegenstelling tot de eksters in het bosje, de ouders vermoed ik, die nu ook het bosje uit zijn gekomen en op dakjes hier en daar heen en weer wippend en af en aan vliegend vreselijk tekeer te gaan. Ik hoop maar dat ze me zo niet in de haren vliegen want ik heb ze buizerds en katten weg zien jagen.. ze zijn nergens bang voor.
Voorzichtig probeer ik een tijdje kool en geit te sparen, het is het net van de buurman tenslotte, en kop, vleugels en poten uit de mazen te bevrijden, maar het is hopeloos. Als een rollade zit het arme dier er in vast, het net is sterk en scherp, ik zou het alleen maar verwonden. Het net van de buurman moet eraan geloven, besluit ik.
Terwijl ik een schaar uit mijn huisje haal maakt de ekster het schreeuwend en telkens opvliegend en weer neervallend nog wat erger dan het al is, aangemoedigd door zijn familie. Opnieuw neem ik het beestje in mijn hand, leg het op de rug en spreek het kalmerend toe. Stil maar jongen, stil maar, alles komt goed, ik doe je geen kwaad. Behoedzaam knip ik steeds meer draadjes door. Ik ben als de dood dat ik verkeerd knip, het net is net zo zwart als de ekster en zit soms diep verstopt onder de veren, maar hoe meer bewegingsvrijheid de ekster weer krijgt, hoe minder hij zich lijkt te verzetten, al komt de schaar soms angstig dicht bij zijn kop, steeds rustiger kijkt ze me aan. Alsof ze begrijpt wat ik aan het doen ben. Als ik tenslotte ook de klauwen uit de knoop heb gehaald en ik zeker meen te weten dat er geen stukjes net zijn achtergebleven laat ik de vogel vliegen. In een kaarsrechte lijn verdwijnt hij zonder omkijken zijn bosje in, schreeuwend verwelkomd door zijn familie. Of uitgefoeterd, dat kan ook, ik versta het niet. In elk geval, mijn goede daad zit erop. Zonder beginkapitalen.
Als later op de middag de buurman op zijn tuin verschijnt, beken ik hem dat ik zijn net kapot heb moeten knippen om er een jonge ekster uit te bevrijden. Buurman vindt dat geen probleem en verklaart dat hij het net wat dieper in zal graven, voor de zekerheid, maar denkt ook dat de ekster slim genoeg is om zijn lesje te hebben geleerd.
Vanmiddag, een week later, hing er in de tuin van de buurman een dode kauw ondersteboven met een touwtje aan zijn poot aan een stok gebonden. Met slappe, nog zwart glanzende vleugels onheilspellend deinend op de wind. Voor de zekerheid waarschijnlijk.

maandag 27 mei 2024

Maria


Het was de eerste sterfdag van mijn schoonmoeder. Een dag om bij stil te staan. Bij de gebeurtenis, bij haar leven en de dingen die je met haar deelde. Ruim dertig jaar was ik haar schoonzoon, zij mijn schoonmoeder. Dat is niet altijd van een leien dakje gegaan, een ideale schoonzoon was ik misschien ook niet, en zeker niet altijd, maar de laatste jaren is er toch ook een soort band ontstaan. Wanneer ik er precies mee begonnen ben weet ik niet meer, maar het zal tegen de tien jaar aanlopen dat ik mijn inmiddels oude schoonouders wekelijks een bezoekje ging brengen. In eerste instantie om klusjes te doen, en zo te voorkomen dat ze daar zelf levensgevaarlijk voor op trappetjes en laddertjes klommen, gaandeweg werd dat steeds vaker een uitje met mijn schoonmoeder. Allicht bij gebrek aan voldoende klusjes maar zeker ook om mijn schoonmoeder een plezier te doen want mijn schoonvader was daar niet meer voor te porren. Die wilde dan ook nooit mee, hoewel wij het steeds bleven vragen.
Aanvankelijk maakten we hele fietstochten, door de polder, door de duinen, naar zee. Mijn schoonmoeder wees de weg. Als het te hard waaide naar haar zin namen we de auto om ergens een wandeling te maken. We dronken koffie in een strandtent, als ik lang genoeg aandrong zelfs met appeltaart, aten een ijsje of een patatje of een haring op een bankie in de zon. Onderweg hadden we keuvelende maar ook meer vertrouwelijke gesprekken, over dingen van vroeger en de dag van vandaag. En altijd plezier.
Eenmaal bleken we verdwaald omdat ik voor het eerst merkte dat mijn schoonmoeder niet meer wist waar we waren en ik er altijd blindelings vanuit was gegaan dat zij de weg wel kende, mijn richtinggevoel is non-existent, dat van haar was kennelijk tanende. Vanaf die dag hield ik het beter in de gaten.
In de loop der jaren werden de fietstochtjes noodgedwongen korter, de zee en de duinen haalden we niet meer, het fietsen zelf werd steeds moeilijker zodat we overschakelden op al kleiner wordende wandelingetjes, die de laatste twee jaar steeds meer op elkaar gingen lijken, net als de gesprekken onderweg. Eén ding bleef hetzelfde, we hadden altijd plezier met z’n tweetjes.
Op haar eerste sterfdag werd haar as verstrooid, een goede dag voor zo’n ritueel. Dat gebeurde in kleine kring. Mijn schoonvader en de eigen kinderen. Goed. Dat had ik niet verwacht. Ik doe daar niet verongelijkt over, zo was het nou eenmaal, al ontken ik ook niet dat het mij heeft geraakt.
Ik liep dan nog maar eens ons vaste rondje van de laatste tijd, onder de beuken, langs het water. En ’s middags op de volkstuin zag ik dat juist deze dag de anjer die ik twee jaar geleden van mijn schoonmoeder heb gekregen voor het eerst in bloei was gesprongen. Fel roze. Ik geloof niet in een hiernamaals, noch in andere spiritualiteiten, toch beschouw ik dit als een persoonlijke groet. Dag Maria.

woensdag 22 mei 2024

Door onbekende oorzaak


Vandaag had ik een bijna dood ervaring. Het was in de auto, dat behoeft nauwelijks verbazing. Ik was onderweg naar huis na het wekelijks bezoek aan mijn oude schoonvader. Ik reed op de N9, de tweebaansweg die langs het Noordhollands Kanaal van Alkmaar naar Den Helder meandert. Een drukke weg. 80 km. Dubbele doorgetrokken streep.
In een flauwe bocht naar links zie ik dat een tegenligger zijn flauwe bocht naar rechts niet maakt, te laat opkijkt van zijn telefoontje hoogstwaarschijnlijk, en ruim over de strepen op mijn weghelft komt. De tegenligger is een autotransportbusje, een Mercedes of zoiets. Ik rijd in een klein Peugeotje 107. Bij een botsing ben ik kansloos. Moet ik levenloos door de brandweer uit het wrak gezaagd worden. De tegenligger hoeft alleen naar huis te appen dat het wat later wordt. Klein berichtje in de krant: door onbekende oorzaak kwam het busje op de verkeerde weghelft terecht, het ongeval leidde tot een vertraging van een half uur.
Ik geef een ruk aan het stuur en we missen elkaar op centimeters. Godverdomme zou mijn laatste woord geweest zijn. De motorrijder achter me eindigt ook bijna in de vangrail. En dan is het alweer voorbij. En razen we weer door. Nauwelijks tijd er verder over na te denken.
Het is een verhaal van niks. Omdat het goed is afgelopen. Deze keer. Maar tegen iedereen die in de auto op een telefoontje zit te kutten, om wat voor reden dan ook, zou ik vanaf deze plaats willen roepen: jullie zijn allemaal ongelooflijke klootzakken.